De
opkomst van de creatieve klasse - Richard Florida
Recensie
voor www.liberales.be door Johan
Basiliades , oktober 2003
Op
2 mei 2003 vond in Memphis de Memphis Manifesto Summit
plaats. Een honderdtal genomineerden van over heel Noord-America
"The Creative 100" stelden er The Memphis
Manifesto, Building a Community of Ideas op (zie www.memphismanifesto.com).
Dit manifest is niet minder dan het recept voor succesvolle steden
die garant staan voor economische groei in hun regio. Aanleiding
van dit gebeuren is de bestseller van socioloog Richard Florida,
The Rise of the Creative Class and how it's transforming work,
leisure, community and everyday life. Richard Florida intikken
op Google volstaat om de omvang van de hype die het boek heeft veroorzaakt
in te schatten. Richard Florida maakt in zijn boek een ranking van
de meest creatieve steden en dus de steden met de grootste economische
toekomst. Een goede ranking op de Creativity Index is een
must geworden in de VS.
Bij ons haalde dit boek heel even de media met de leuke link tussen
een homo-scene en economisch succes van een stad: de homo's zijn
de spreekwoordelijke kanaries uit de koolmijnen, maar dan voor het
creatieve tijdperk stelt Florida. U herinnert zich wellicht het
verhaaltje van op school: de kompels daalden af in de mijnen met
een kanarie in een kooitje. De kanarie kon waarschuwen voor mijngas,
een gevaarlijk maar geurloos gas dat de mijnwerkers zelf nooit tijdig
konden opsporen. Uit statistische analyses en vergelijkingen over
de laatste decennia blijkt volgens Richard Florida dat een grote
homo-aanwezigheid en een bruisend gay-leven in een stad een sterke
voorspeller is van komend economisch succes en groei van een stad
en een regio, sterker dan traditionele graadmeters als investeringen,
infrastructuur, bedrijfsparken, enz... Wat zou de verklaring zijn?
Omvangrijke homo-gemeenschappen tref je aan in tolerante steden
- bijvoorbeeld San Francisco. Creatieve mensen willen in een tolerante
omgeving leven en werken. De bedrijven in de nieuwe groeiende en
toekomstgerichte economische sectoren gaan zich niet vestigen waar
ze door lage loonlasten of een gunstig investeringsklimaat worden
naar toegetrokken, maar wel daar waar creatieve mensen, met talent
en knowhow wonen.
The Rise of the Creative Class verscheen in de loop van
2002, dus na 11 september 2001 en vooral na de implosie van de Nasdaq
en de dotcom-zeepbel. Dit is geen onbelangrijk detail voor wie het
boek leest. Het blinde geloof in de onbegrensde nieuwe economie
heeft net een zware klap gekregen. De analyse die hij maakt gaat
dus niet uit van de oppervlakkige tekenen van verandering uit de
jaren '90, maar van wat er na de klap van die veranderingsprocessen
stand heeft gehouden en dus een diepgaandere verandering heeft teweeggebracht.
Richard Florida beweert in zijn boek dat we in de jaren '90 de opkomst
hebben kunnen meemaken van een nieuwe "leidinggevende"
sociale klasse: namelijk de creatieve klasse. Ze is wat de aristocratie
was voor het ancien régime en de bourgeoisie voor het industriële
tijdperk. De creatieven zijn die mensen die met creativiteit hun
boterham verdienen. Zij zijn de motor van de economische groei en
welvaart geworden. Is creativiteit en innovatie dan niet altijd
al de motor van economische groei en verandering geweest? Uiteraard.
Maar wat we nu vaststellen in het creatieve tijdperk, volgens Florida,
is dat die creativiteit niet langer de externe noodzakelijke impuls
is, maar de regel. "We are mainstreaming these activities".
Ideeën zijn de nieuwe economische goederen geworden die verhandeld
worden en niet langer enkel de afgeleide producten. Volgens Florida
krijgt Marx op ironische wijze alsnog gelijk in zijn theorie dat
de werknemers controle moeten verwerven over de productiemiddelen.
In het creatieve tijdperk zijn ze het productiemiddel.
Deze nieuwe klasse die dus net als andere sociale klassen economisch
bepaald is, heeft een eigen levensstijl en een eigen kijk op de
wereld. Ze is de traditionele samenlevingspatronen grondig aan het
veranderen. Zo gaan ze niet wonen waar ze werk vinden voor hun creativiteit,
maar gaan bedrijven zich vestigen waar ze de nodige creativiteit
ter beschikking hebben en dat is in de bruisende steden, met een
vernieuwende muziekscene, een groot aanbod aan experimentele recreatie,
een leuk uitgaansleven. In steden die open staan voor nieuwe ideeën
en nieuwkomers, die open staan voor diversiteit en excentriciteit,
kortom creatieve steden. Daar waar de grootste concentratie van
de creatieve klasse woont, daar is de kans op economische bloei
het grootst.
Met de implosie van de dotcom zeepbel is er een einde gekomen aan
de meest scherpe kantjes van de hele hype rond de nieuwe kennismaatschappij,
de e-economie en het high-tech utopisme. Veel IT'ers gingen terug
gewoon op zoek naar een normale job, met redelijke lonen, maar ook
met zekerheid op langere termijn. De Silicon Valley- mythe stootte
op haar grenzen en de eindeloos vele kopies van de vallei gingen
over kop. In eigen land hoeven we maar aan Language Valley in Ieper
te denken. Dan pas is zichtbaar geworden wat het dieper veranderingspatroon
van de jaren '90 is, wat er na de hype overeind is gebleven. Net
als in het industriële tijdperk, waarvan de intrede van de
machines slechts een oppervlakkig teken aan de wand was waarachter
veel diepgaandere veranderingen inzake arbeidsverhoudingen en levenswijzen
schuilgingen, zijn ook de spectaculaire evoluties van de high-tech
sector en de internet economie, de technologisering van de maatschappij
maar elementen van een diepgaandere verandering naar de Creative
Age, stelt Florida, met haar eigen ethiek, eigen economische
logica en nieuwe sociale klasse.
Richard Florida nodigt ons in The Rise of the Creative Class
dus uit om voorbij de hype van de jaren '90 de kijken naar hoe onze
samenleving grondig veranderd is. Die kijk is een uiterst vlot leesbaar
verhaal geworden, ondanks de vele statistieken en nieuwe en oude
sociologische termen en modellen die we voorgeschoteld krijgen.
Die vlotheid heeft het boek integraal te danken aan de talrijke
voorbeelden, maar vooral ook aan de anekdotiek over de levenswijze
van de Creative Class die het verhaal doorspekt. De auteur
nodigt ons wel uit voorbij de hype en de karikatuur van de bobo's
(de bourgeois bohemiens) heen te kijken, maar kan het zelf niet
laten op te gaan in de hype met tal van voorbeelden uit zijn eigen
leven en ervaringen in Pittsburgh en conferentiereizen doorheen
de States waar hij optreedt als een soort consultant in stedelijke
creativiteit. Het bedenkelijk hoogtepunt is wellicht het verhaaltje
over "zijn juweeltje" van een poetsvrouw die niet enkel
schoonmaakt maar "herschikt en ideeën aanbrengt voor de
inrichting; zij neemt dit op ondernemende wijze ter hand".
De lezer kan dus ook best voorbij Florida's eigen leuke maar soms
overbodige verhaaltjes heen kijken naar zijn kernboodschap over
het veranderde tijdperk: (1) investeren in welvaart is meer en meer
investeren in een open omgeving voor mensen (people climate), naast
en zelfs in sommige gevallen in de plaats van in de traditionele
eisen van de ondernemers (business climate); (2) dit nieuwe tijdperk
is een vaststelling, geen ideaal en kent dus ook haar eigen bedreigingen,
nieuwe vormen van ongelijkheid en uitsluiting waar beleidsmatig
moet tegen opgetreden worden; (3) de creatieve klasse is niet klassenbewust,
is niet bewust van haar verantwoordelijkheid voor de maatschappij,
is niet georganiseerd, en dit terwijl ze een belangrijke rol zal
spelen in de maatschappij en in de nieuwe vormen van sociale cohesie.
Al lijken de twee laatste punten essentieel, ze worden in het boek
amper uitgewerkt en enkel in de conclusie opgenomen. Florida ziet
zichzelf in eerste instantie als een expert in het detecteren van
factoren die creativiteit opwekken en instaan voor succes, en niet
als de vertolker van een nieuwe politiek maatschappelijke boodschap,
al is hij zich wel bewust van de noodzaak van het tweede.
De creatieve ethos als tijdsgeest
In de storm van de veranderingen in de jaren '90 zijn er tal van
analyses opgedoken, zoals het technoutopisme, het geloof dat technologie
de mensen bevrijdt, dat er in de nieuwe economie geen grote bedrijven
meer zullen zijn, maar netwerken van zelfstandig ondernemende mensen...
Daartegenover staat het gevoel dat technologiesering onze samenleving
naar de verdoemenis stuurt, de maatschappij ontmenselijkt ... Beide
zijn misvattingen omdat ze de verandering menen te zien in de opkomst
van de nieuwe technologie en niet letten op de onderliggende tijdsgeest
die verandert. Voor Max Weber lag de protestantse ethiek van hard
werken en efficiëntie aan de basis van het kapitalisme. Op
een gelijkaardige wijze kunnen we stellen dat de huidige tijdsgeest,
de creatieve ethos, zoals Florida die benoemt, aan de basis ligt
van de veranderingen in de hedendaagse samenleving. De tijdsgeest
wordt bepaald door de manier waarop een groeiend aantal mensen in
onze samenleving creativiteit centraal stelt in zijn professionele
en vrijetijdsleven.
De creatieve economie
Van een economie die vooral gestuwd werd door grote bedrijven (het
Taylorisme, en de organisational age) evolueren we naar een creatieve
economie. De grote bedrijven zullen niet verdwijnen, maar ze zijn
niet langer de motor. Ze stoten immers op hun eigen grenzen in het
organiseren en promoten van creativiteit en innovatie. Het volstaat
niet langer, zoals vele grote bedrijven lang hebben gedaan, om een
aantal goed betaalde wetenschappers samen in een labo te stoppen
in een R&D -park om de gewenste creativiteit op te wekken. Ze
hebben er de gepaste omgeving niet en trekken daarvoor of daardoor
de gepaste mensen niet aan.
De creatieve klasse
Tal van auteurs - sociologen - hebben de nieuwe opkomende sociale
klasse die de emanatie is van de economische veranderingen trachten
te benamen en beschrijven: men heeft het dan over de "kenniswerkers
van de post-industriële economie", de nieuwe professional
managerial class, de Symbolic analysts. Deze beschrijvingen
focussen eenzijdig op de meest zichtbare veranderingen in een aantal
nieuwe economische sectoren. Daarnaast is er de vaak gebruikte theorie
van David Brooks uit de bestseller Bobos In Paradise: the New
Upper Class and how they Get There. Bobos staat voor Bourgeois
Bohemiëns. De nieuwe klasse vertoont kenmerken van het burgerlijke
establishment en van de tegencultuur uit de jaren '60. Deze analyse
focust vooral op de levensstijl en consumptiepatroon van een bepaalde
groep.
Beide benaderingen vindt Richard Florida te eng en een miskenning
van de diepere verandering die plaats vond. Die nieuwe klasse is
ook geen kleine elite, maar de nieuwe norm aan het worden. Het zijn
niet enkel die enkele veelverdieners, maar wel al die mensen die
met creativiteit hun brood verdienen. Het gaat dus ook over mensen
uit de media, artiesten, muzikanten, professionelen uit de entertainmentsector,
ook onderwijzers, journalisten, wetenschappers en onderzoekers,
architecten en ingenieurs en uiteraard de creatieven uit de IT sector.
Al deze beroepen vormen volgens Florida de Super Creative Core
en zijn in de VS goed voor ca 11% van de totale werkkracht.
Daarnaast rekent Florida ook management jobs, zakelijke en financiële
jobs, juridisch werk, dokters, technici en high-end sales
tot de creatieve arbeidssector. Samen met de harde kern zijn ze
goed voor 30% van alle werkende Amerikanen. De creatieve klasse
is inmiddels al groter dan de traditionele arbeidersklasse (26%),
maar toch nog kleiner dan de diensten klasse (43%). Onder deze laatste
rekent hij verplegende jobs, catering, voeding, onderhoud en schoonmaak,
administratie, detail-verkoop, veiligheid en bewaking. De indeling
is niet altijd even duidelijk. Ook in tal van deze jobs kan creativiteit
een belangrijke plaats innemen. Dit bevestigt echter enkel de visie
van Richard Florida dat de rol van creativiteit toeneemt, niet enkel
in de beroepen waar we het traditioneel van mogen verwachten. In
zekere zin is ook onze kapper een creatieve werker of wordt zijn
creativiteit meer gewaardeerd dan vroeger het geval was.
Creativiteit, werk en vrije tijd
De nieuwe creatieve klasse kijkt volgens Florida op een andere manier
tegen werk en vrije tijd aan. Verloning is uiteraard nog steeds
belangrijk, maar de aard van het creatieve werk, de erkenning van
collega's, de sfeer ... hebben aan belang gewonnen. De creatieven
gaan niet meer in das en pak werken, maar in jeans, ze werken niet
van "9 to 5", maar met glijdende uurroosters.
In de kantoren zijn er salons, is er comfort en vaak ook ontspanning
(een fitnessruimte bijvoorbeeld). De company organiseert
mee je ontspanning. De scheiding tussen werk en vrije tijd is hoe
dan ook vervaagd. Creatief zijn doe je niet tussen negen en vijf,
maar de klok rond. Hij werkt en is beschikbaar in zijn vrije tijd,
hij ontspant zich tijdens zijn "werkuren". Dat dat systeem
soepeler is dan het oude gestructureerde model van de "9
to 5"-beambte is echter schijn, het is gewoon afgestemd
op een nieuwe behoefte: de werkgever moet creativiteit managen en
niet zomaar wat personeel. De fysieke controle heeft plaatsgemaakt
voor een soft controle waar de resultaten voorgelegd moeten worden,
waar er van de werknemer heel veel verwacht wordt qua inzet, maar
waar de werknemer in een aangename omgeving goed verzorgd wordt
omdat hij ook het belangrijkste kapitaal is in de creatieve economie.
Ook in de vrije tijdsbesteding stelt Florida een verschuiving vast.
Waar de leidinggevende klasse in Veblens theorie de inactieve leisure
class was die zich liet bedienen rond 1900, is de Creative
Class een actieve klasse die erop uitrekt en experimenteert.
Het idee maakt opgang dat de nieuwe mens van thuis uit via PC en
internet kan werken, consumeren, socialiseren zonder het huis nog
te verlaten. De statistieken tonen een omgekeerde trend aan. De
Creatieve klasse trekt het huis uit, de stad in.
Stadtluft macht frei
Centraal in Florida's analyse is het Middeleeuws adagium "stadslucht
maakt vrij". De stad, sommige steden althans, hebben alle kenmerken
die de nieuwe creatieve klasse het meest bekoren. Richard Florida
heeft tal van tabellen over elkaar gelegd en regio's en steden vergeleken.
Hij heeft, wat ze in de sociologie een significante correlatie noemen,
vastgesteld tussen een hoog percentage creatieve werkers, hoog percentage
artiesten, hoog percentage homo's, hoog percentage immigranten,
hoog percentage innovatie (naar het aantal neergelegde patenten),
hoog percentage high-tech ondernemingen, hoog percentage tewerkstelling
in stedelijke centra. Het is op basis van al deze statistische gegevens
dat hij zijn Creativity Index heeft opgemaakt.
Voor Florida is het duidelijk dat de toekomst voor de steden is:
zij kunnen de drie T's (Technologie, Talent en Tolerantie) verenigen.
De toekomst is echter niet onvoorwaardelijk voor elke stad. Ze moeten
in de creatieve omgeving investeren, in de "bevrijdende stadslucht".
Toch stelt Florida vast dat tal van steden nog steeds liever investeren
in grote voetbalstadia, massa-evenementen, R&D-parken, bedrijfsfaciliteiten
en vestigingssubsidies, ... al blijkt uit zijn gegevens dat investeren
in een tolerante sfeer, waar plaats is voor excentriciteit, een
bloeiende muziekscene, enzovoort ... een even belangrijk recept
is.
Ook Richard Florida is op zijn weg zijn "Elchardus" tegengekomen.
Een van de voornaamste kritieken op de evolutie die hij beschrijft
is dat de nieuwe klasse opgebouwd is uit losse verbanden en de voeling
met het verenigingsleven verloren heeft. Ze hebben bijgevolg minder
uitgesproken burgerzin, een minder uitgesproken sociaal engagement,
minder solidariteit. Florida stelt vast uit tegenonderzoek dat Amerikanen
wellicht minder in het georganiseerd traditionele verenigingsleven
zitten, maar wel nog evenveel geëngageerd zijn in verenigingen
allerhande en in het vrijwilligerswerk. Dat de onderlinge banden
in die nieuwe netwerken minder hecht zijn is volgens Florida geen
nadeel. Samenlevingen opgebouwd op verenigingen met sterke onderlinge
banden hebben moeite om nieuwkomers op te nemen, ze zijn erg solidair
met elkaar, afgesloten voor al wat nieuw is: zowel mensen als ideeën.
Dergelijke samenlevingen staan bij uitstek haaks op de omgeving
die de creatieve klasse opzoekt.
... en in Vlaanderen?
Of de analyse van Richard Florida een leuke one-shot is of een blijvende
theorie zal moeten blijken. In ieder geval is zijn grootstedelijk
optimisme een verademing. Voor de Europeaan blijven er een aantal
vragen open staan in zijn op de VS gekalkte theorie. Zijn analyse
gaat uit van een concurrentie tussen steden om de creatieve klasse
en bijgevolg de welvaartscreatie naar zich toe te trekken. Studenten
trekken even van Pittsburg naar Austin om er een nieuw baantje uit
te proberen omdat het er leuker leven is. Die mobiliteit ligt niet
in de Europese traditie en cultuur (tot op heden althans) en wordt
bovendien afgeremd door de cultuur en taalgrenzen die van Europa
een stabiel maar ook fragiel lappendeken hebben gemaakt. Een stad
als Brussel zou wellicht vrij hoog kunnen scoren op de creativiteitsindex
van Florida. De gay-pride en een bloeiend gay-scene, een bruisend
uitgaansleven, trendy winkels, plaats voor excentriciteit en innovatie,
uitwisseling tussen culturen, internationaal centrum ... Maar spontane
mobiliteit blijft een marginaal gegeven in Europa, zelfs in Brussel.
De concurrentie speelt zich dan af op een vrij kleine schaal van
een aantal Vlaamse (en Waalse steden).
Maar wellicht kampt Vlaanderen met nog meer handicaps. Het VEV promoot
het idee om Vlaanderen als regio vooruit te schuiven als oord van
creativiteit (Flanders DC = District of Creativity). In haar vergelijkende
studie tussen regio's in Europa haalde het VEV al enkele jaren terug
het belang aan van openheid, verdraagzaamheid en diversiteit. Maar
uitgerekend een aantal Vlaamse steden hebben verkiezing na verkiezing,
met de opmars van het Blok, althans het verdraagzaam imago van Vlaanderen
een flinke deuk gegeven, ook internationaal. Zelfs indien Vlaanderen
stedelijker gaat denken, en het een modus vivendi vindt om haar
gehechtheid aan taal en cultuur te verzoenen met een grotere intereuropese
en internationale mobiliteit en inwijking, dan nog is er het Blok
aan het been.
Richard Florida, The Rise of the Creative Class, and how it?s
transforming work, leisure, community and everyday life, Basic Books,
New York, 2002, 404 blz.
Recensie door Johan Basiliades , oktober 2003
|